ZET Praktijkproblemen bij lezingen: inferentievragen - dummies

Het SAT-examen begrijpend lezen bevat vaak inferentievragen, waarbij u bepaalde conclusies trekt op basis van wat u hebt gelezen. Na het lezen van de volgende passage, moet u de mening van de auteur over een in de passage besproken onderwerp afleiden en ook de zin uit de passage identificeren die uw conclusie het beste verklaart.

Leespassage

Vragen 1 en 2 zijn gebaseerd op de volgende informatie. Lees de passage en beantwoord elke vraag op basis van informatie die in de passage wordt vermeld of geïmpliceerd.

De volgende passage is een uittreksel uit GRE For Dummies, 8e editie, door Ron Woldoff en Joe Kraynak (Wiley).

Een belangrijk onderzoek heeft aangetoond dat het organische stofgehalte van een bodem tot een diepte van 10 cm of meer kan worden veranderd door intense kampvuurwarmte. Maar liefst 90 procent van de oorspronkelijke organische stof kan worden geoxideerd in de top 1. 3 cm aarde. In het oppervlak van 10 cm kan het verlies van organisch materiaal 50 procent bereiken als de grond droog is en de temperatuur hoger is dan 250 graden. (1) Het verlies van organisch materiaal vermindert de bodemvruchtbaarheid en het vermogen om water vast te houden en maakt de grond vatbaarder voor verdichting en erosie.

Zandgronden bereiken hogere temperaturen en houden langer warmte vast dan kleigronden onder vergelijkbare brandstof-, vocht- en weersomstandigheden. Vanuit dit oogpunt is het wenselijk om campings te lokaliseren in een gebied met leem of klei-leembodem. Zandgronden zijn echter minder vatbaar voor verdichtingsschade en zijn vanuit dit standpunt wenselijker voor kampeerterreinen.

(2) Een waterafstotende laag kan in een bodem worden gecreëerd door de hitte van het kampvuur. Deze toestand werd alleen opgemerkt in zandige bodems waar de temperatuur onder de 350 graden bleef tijdens het branden van het kampvuur. Kampvuren produceren vaak temperaturen boven dit niveau. Ter vergelijking: bosbranden hebben een kortere duur en bodemtemperaturen produceren waarschijnlijk meer waterafstotende omstandigheden. De grotere mate van bosbranden maakt hen een ernstiger bedreiging dan kampvuren in termen van het veroorzaken van afstoting van grondwater.

Als de grond gedurende het kampvuur vochtig bleef, hield de verhoogde warmtecapaciteit van de grond en de warmte van waterverdamping de bodemtemperatuur onder de 100 graden. (3) Bij deze temperatuur trad weinig verlies van organische stof op en werd geen waterafstotendheid gecreëerd. Voor gebieden waar de bodem erg vochtig blijft, hebben kampvuren waarschijnlijk weinig effect op de eigenschappen van de bodem.

Studies tonen aan dat naaldhoutbrandstoffen sneller verbranden en minder warmtestroom in de bodem produceren dan hardhoutbrandstoffen onder dezelfde omstandigheden. Iep en mesquite waren de meest brandende en best geteste brandstoffen. In gebieden waar enige brandstofkeuze beschikbaar is, moet het gebruik van naaldhoutbrandstoffen worden aangemoedigd om het effect van kampvuren op de bodemeigenschappen tot een minimum te beperken.

Door de vuurplaats te beperken tot hetzelfde gebied, kunnen de effecten van kampvuren op de grond op een camping worden verminderd, zelfs als er geen permanente betonnen haarden zijn geïnstalleerd. Op deze manier zijn eventuele schadelijke effecten beperkt tot een minimumgebied. Als kampvuren willekeurig door de gebruiker mogen worden geplaatst, zijn de schadelijke effecten meestal verspreid over een groter deel van de camping. De plaatsing van een stenen vuurring op de gekozen locatie is een manier om het doel te bereiken. <4> (4) Deze gegevens ondersteunen de beslissing om permanente open haarden in veel gebieden te installeren en het gebruik van kampvuren elders in het park te beperken. Dit elimineert de schadelijke effecten van kampvuren op de bodem en zorgt ervoor dat de camping op een zanderige bodem kan worden geplaatst met een lage compacteerbaarheid en goede afwatering.

Praktijkvragen

De auteurs zijn het waarschijnlijkst het eens met welke van de volgende dingen?

1. A.

   Kampvuren moeten worden verboden als verwoestend voor kampeergrond. B.

   Organisch materiaal vermindert bodemerosie. C.

   Klei-leembodem verdient de voorkeur boven zandgrond voor campings. D.

   Kampvuur brandt niet in gebieden met vochtige grond. Welke zin ondersteunt het beste het antwoord op de vorige vraag?

2. A.

   Zin 1 ("Het verlies … erosie.") B.

   Zin 2 ("Een waterafstotend … kampvuur.") C.

   Zin 3 ("Op deze temperatuur … gemaakt.") D.

   Zin 4 ("Deze gegevens … het park.") Antwoorden en toelichtingen

Het juiste antwoord is Keuze (B).

1. De laatste zin van de eerste alinea stelt dat het verlies van organisch materiaal het vermogen om water vast te houden vermindert en de bodem vatbaarder maakt voor erosie. Keuze (A) is verkeerd omdat de auteurs het beheersen van kampvuren ondersteunen en niet verbieden. Keuze (C) is verkeerd, want de discussie gaat over de kampvuren, niet over de campings. Keuze (D) is verkeerd omdat kampvuren op vochtige grond verbranden.

   Het juiste antwoord is Keuze (A).

2. Deze zin stelt dat het verlies van organisch materiaal de bodem vatbaarder maakt voor erosie.